Tegen mijn aanvankelijke angsten in, bleek het hiken in Amerikaanse natuurparken vrij gemakkelijk. Nog meer dan fietsers zweren bij ANWB paddenstoelen op een gemiddeld Waddeneiland, houden de Amerikanen van richting aangeven, want je zou maar eens verdwalen. En waar dat op Texel of Schiermonnikoog niet zo’n drama is, wil je in een National Park in Amerika alles behalve verdwalen. Maar dit had ook een keerzijde; soms liep je achter een hyperactieve akela die tevergeefs probeerde met een Disney-achtige hysteriehaar kort gebroekte obese welpjes te informeren over Moeder Aarde’s fossiele schatten. Ik vroeg me af of haar agitatie kwam door een continue overdosis suiker, of omdat haar beigekniekousen teveel bloed afknepen van haar witvlezige varkenspootjes. Of je belandt achter een zwerm Chinezen, uitgerust met mondkapjes en vlaggetjes. Maar dat hoeft niet, want de parken in Amerika zijn groot. Groot genoeg om naast de platgetreden paden ook zelf nog weg van de massa te kunnen genieten, omdat er meerdere routes zijn uitgestippeld.En daar zit bij mij het probleem. Een eeuwige strijd tussen iets zelf willen ontdekken, ongebaande paden vinden, avonturen beleven met heroïsche verhalen na afloop, versus een kinderlijke angst om de weg – en daarmee de controle - kwijt te raken. Tussen het willen opgaan in alles overweldigende natuur, gegidst door enkel vogelgeluiden en lonkende, klaterende watervallen achter ‘nog even, nog één heuvel’, versus de aanzwellende onrust over hongerige beren, prikkelbare puma’s, giftige slangen en de vrees niet meer voor het donker thuis te komen in een gigantisch GPS- en ontvangstloos gebied. Bekentenis: ik ben een angstige avonturier, een begrensde ontdekker. Het schoolvoorbeeld van de zogenaamd authentieke Lonely Planet – adept. Ik wil de hoogtepunten van het land zien, daar waar iedereen het over heeft, waar je naar toe ‘moét’. Maar daar wil ik dan vervolgens wel mijn eigen draai aan geven, zodat ik een éigen avontuur heb beleefd, met bijbehorende Instawaardige foto’s. Weliswaar binnen bepaalde perken, maar dat hoeft niemand te weten. Ik wil logeren in een Portugese boomhut, om vervolgens bij aankomst veel te bang te zijn om ’s nachts met harige achtpotigen het bed te delen (met gierende banden rechtsomkeert naar een fijne hotelkamer - idem dito met de junglehut in Thailand). Op menig stoere ontdekkingstocht waarbij de kans bestond om tijgers, neushoorns of krokodillen te zien, liep ik met in afritsbroek samengeknepen billetjes en verhoogde hartslag achter de ranger aan. Enerzijds hopend op die close encounter én indrukwekkende foto, anderzijds biddend dat ik weer veilig in de bewoonde wereld was, met een cocktail en Wifi. Overigens is de kans op zo’n ontmoeting vrij klein wanneer je steeds ‘per ongeluk’ geluid maakt (lees: expres nep-niezen, struikelen en takjes afbreken), maar dat terzijde.